In eerdere blogs schreef ik al dat we hoogbegaafdheid er niet uit kunnen halen met Cito-toetsen. Natuurlijk is het logisch dat een hoogbegaafde leerling een goede score bij de Cito-toetsen zou moeten kunnen halen, maar dat gebeurt niet altijd zomaar. Een aanzienlijk deel van de hoogbegaafde leerlingen presteert onder. Uit een onderzoek in 2003 door de Radboud Universiteit te Nijmegen in opdracht van het ministerie van OCW bleek dat om 33% te gaan. Het grootste deel hiervan is relatief onderpresteerder. Deze leerlingen presteren onder hun niveau maar kunnen nog ruim boven het groepsgemiddelde zitten. Ook heb je de absoluut onderpresteerders. Deze leerlingen presteren onder het gemiddelde van de groep. Deze leerlingen worden vaak als uitvaller behandeld, krijgen bijlessen, doubleren of vertrekken soms zelfs naar het SO. Ik denk dat door de huidige aandacht voor meer- en hoogbegaafdheid dat percentage nu kleiner is maar er gaat nog veel mis omdat de mogelijkheid van onderpresteren nog niet altijd serieus genomen wordt.
Onderpresteren kan ontstaan vanuit het gevoel niet goed genoeg te zijn zoals je bent. Velen beginnen met onderpresteren in de eerste maanden van de kleuterklas. Uit onderzoek is gebleken, dat de meeste onderpresteerders na twee maanden ‘onvindbaar’ zijn ondergedoken in de groep.
Veel onderpresteerders menen, terecht of ten onrechte, dat het niet veilig is om zich te laten zien als wie ze echt zijn. Niet aan de klas of niet aan de leerkracht, of aan allebei. Het kind wil niet opvallen, niet ‘anders zijn’. Want dat maakt ze onzeker, verlegen, soms zelfs ronduit bang.
Onze attitude is heel erg bepalend in het gevoel van veiligheid bij kinderen die zich ‘anders’ voelen. Attitude mag je een constante houding noemen ten opzichte van anderen. Het is niet verkeerd, en soms heel leerzaam, om je eigen houding ten opzichte van anderen eens onder de loep te nemen en de houding van anderen ten opzichte van jou, en jouw gevoel daarbij eens te beoordelen (pas op, niet veroordelen). In de psychologie heet dat ‘introspectie’, verdieping in jouw gevoel in een bepaalde situatie om dat van anderen in zo’n zelfde situatie beter te kunnen begrijpen. Het gaat hierbij om de impact van de situatie. De invulling vanuit je eigen bagage zou je hier zoveel mogelijk buiten beschouwing moeten laten.
Onderpresteren kan ook ontstaan vanuit de overtuiging van de leerling. Een leerling die denkt vanuit statische intelligentie denkt en handelt vanuit de visie dat hij iets kan of niet. De dingen die hij niet kan, daar is niets aan te doen, de dingen die hij niet kan zijn niet te leren (fixed mindset). Een leerling die denkt vanuit plastische intelligentie gaat uit van een intelligent vermogen om dingen te leren, om dingen te trainen en om dus te ontwikkelen (growth mindset). Ik geloof in neurale flexibiliteit. En dat leer ik de kinderen dan ook graag.
Maar hoe kunnen we bij kinderen een intrinsieke motivatie ontwikkelen om te leren? De winst van het leren kom je ergens in de toekomst pas tegen terwijl je nu moet ontberen. Zeker mijn pubers thuis vinden het soms erg lastig om zich, voor de winst in de toekomst, nu in te zetten. Maar gelukkig is er ‘leersucceservaring’. Wat is er leuker dan dat er iets lukt dat eerder buiten je bereik leek te liggen. Cognitieve talentjes hebben er een handje van om vooral het risico van fouten maken uit te sluiten. Succeservaringen vanuit neurale flexibiliteit komen bij hen niet gemakkelijk voor. Dat moeten we ze leren … in kleine stapjes.